het orgel stopt, blaast de kermis uit.
steegjes vervellen tot
schaduw van ellende, plaveisel begaan
met tenir le coup en kapotte klompen
Stroom rept mijn botten tot leven,
wit het baken. Roeit
de veerman de storm in,
god op zijn schrijn
met veel brouhaha wordt het lint geknipt,
droog kelensmeersel met gelal in
bijdehandse straatliederen waar
het onfrisse vlees aan kleeft
Mijn Sint-Amands, mijn stenen bed,
mijn koud lief
draag me verder de meander in
‘avec le fleuve immense au bout de ma pensée’
zo wil ik in alles berusten
GFF 15 11 18